o.,
1. (filosofie) de tendens, die ten aanzien van elk probleem de natuur als principe aanduidt;
2. (kunst) richting m.n. in de litteratuur die de natuur zo getrouw mogelijk, zonder idealisering, wil weergeven.
FILOSOFIE
Omdat de term natuur niet steeds eenzinnig gebruikt wordt, komt ook de term naturalisme in verschillende betekenissen voor.
1. Men kan reeds spreken van naturalisme in verband met de Griekse filosofie van de voorsocratici (van Thaïes tot Anaxagoras) en van de postaristotelici (b.v. de Stoa). Hier wordt hetzij een of ander natuurelement hetzij de natuur-als-zodanig beschouwd als het beginsel waaruit alle werkelijkheid ook de geestelijke ontstaan is.
2. Vanaf de renaissance verschijnt het naturalisme als een vorm van pantheïsme. God wordt niet gezien als buiten de wereld of de natuur, maar de natuur is de zichtbare verschijning van de onzichtbare God. Deze zienswijze vindt men terug bij G.Bruno en later bij F.Schelling.
3. Het naturalisme van het 18e-eeuwse rationalisme wijst elke verwijzing naar God af. Het stelt dat de wereld uit zichzelf ontstaan is en dat de gehele werkelijkheid geregeld wordt door algemene wetten en volgens een permanente noodzakelijkheid (b.v. G.B.Robinet, De la nature, 1761).
4. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw verwijst naturalisme naar: a. een filosofische stroming in Engeland en Amerika die, onder invloed van G.Darwin, niet alleen de wereld in haar geheel, maar ook de mens en alles wat zich binnen de wereld afspeelt, beschouwt vanuit het oogpunt van de evolutie (vertegenwoordigers o.a. Spencer, C.Peirce, G.Santayana); b. een methodologisch monisme, volgens hetwelk al wat bestaat of gebeurt moet kunnen verklaard worden door natuurwetenschappelijke methoden. Het empirisme van J.S.Mill en het positivisme van A.Comte hebben hierin een beslissende rol gespeeld. In tegenstelling tot het materialisme is deze vorm van naturalisme ontologisch neutraal. Zij is de spontane geesteshouding van zeer veel wetenschapsmensen.
Tenslotte het ethisch naturalisme, een metaethische theorie die ethische waardeoordelen (‘goed’, ‘verwerpelijk’ enz.) herleidt tot oordelen over feiten (o.a. J.Bentham, H.Spencer en J.Dewey).
LITT. Y.Krikorian, Naturalism and the human spirit (1944); E.Nagel, Naturalism reconsidered (1954) ; R.B.Perry, Realms of value (1954); M.Farber, Naturalism and subjectivism (1959); E. Adams, Ethical naturalism and the modern world view (1960); D.H.Monro, Empiricism and ethics (1967); R.Stromberg (red.), Realism, naturalism and symbolism. Modes of thought and expression in Europe, 1848-1914 (1968); B.Rensch, Biophilosophie auf erkenntnistheor. Grundlage (1968). BEELDENDE
KUNST
Hier is de term naturalisme niet algemeen in gebruik, heeft geen unieke betekenis en geeft eerder aanleiding tot verwarring vooral met betrekking tot het 19e-eeuwse realisme.
Men omschrijft het naturalisme wel eens als de 19eeeuwse stroming die zich afzette tegen de romantiek, waarbij men als hoogste ideaal zag het zo nauwkeurig mogelijk nabootsen van de vormen van de natuur, of dat realisme dat zich ook met in esthetisch opzicht weinig aansprekende thema’s bezighield. Als zodanig geldt de Fransman G.Courbet, die zelf de term naturalisme voor zijn werk introduceerde, als hoofdfiguur. Even goed rekent men deze schilder tot de realisten. Ook A.Rodin wordt door sommigen als belangrijk naturalist beschouwd, terwijl anderen hem als de voornaamste beeldhouwer van het impressionisme zien. Voorts worden wel tot het naturalisme gerekend: K. Kollwitz, G.Breitner, E.Manet en L.Corinth.
LITT. R.Hamann en J.Hermand, Naturalisme (1959).
LITTERATUUR
In de litteratuur is het naturalisme de richting die streeft naar een zo natuurgetrouw mogelijke uitbeelding van de werkelijkheid. In dit opzicht sluit het ten nauwste aan bij het realisme, waarvan het zich echter onderscheidt door zijn wetenschappelijke fundering, die aansluit bij het positivisme van A.Comte, de 19e-eeuwse biologie (C.Darwin) en het materialisme. Het naturalisme, dat van 1880-1900 in de gehele Europese litteratuur een dominerende positie innam, beschouwt de mens als het produkt van natuurlijke en maatschappelijke krachten, zoals H.A.Taine het in Frankrijk geformuleerd heeft, deterministisch bepaald door drie factoren: het ras, het milieu en de tijd. De woordvoerder van het litteraire naturalisme was E. Zola. In zijn Le roman expérimental (1880) trekt hij een parallel met de medische wetenschap (C.Bernard, Introduction à la médecine expérimentale, 1865): litteratuur is geen kunst maar wetenschap.
De taak van de romancier is, de onverbiddelijkheid van de wetten van erfelijkheid en milieu-invloeden aan te tonen. In zijn romancyclus Les Rougon-Macquart tracht hij deze visie gestalte te geven. Een andere, minder doctrinaire naturalist was in Frankrijk G.de Maupassant; in Nederland op het gebied van de roman: I.Querido, H.Heijermans, F.Netscher, M.Emants; in Vlaanderen: C.Buysse, S. Streuvels; in Duitsland: H.Sudermann, A.Holz, M. Kretzer; in Scandinavië: J.P.Jacobsen, A.L.Kielland en A.Garborg. De theoreticus-criticus was hier de Deen G.Brandes.
Het ligt voor de hand dat het door Zola gepropageerde naturalisme met zijn sterke nadruk op erfelijkheid en milieu, waardoor ruime aandacht besteed moet worden aan voorgeschiedenis en ontwikkelingsgang van personen, het best toepassing kan vinden in de roman en dat het moeilijker verenigbaar is met de dramavorm. In het naturalistische drama komt de erfelijkheid weliswaar als motief veelvuldig voor, maar het drama mist de middelen deze overtuigend aan te tonen. De nadruk valt dan ook meer op de zo exact mogelijke uitbeelding van het milieu met behulp van natuurgetrouwe decors en nabootsing van de spreektaal. Vertegenwoordigers van dit drama zijn o.a.: G.Hauptmann, A. Holz, H.Heijermans, A.Strindberg, A.Tsjechov, L. Tolstoj.
Een bijzondere positie neemt de Noor H. Ibsen in. Zijn werk bevat wel veel door het naturalisme geprefereerde motieven, wat hem vooral de bijval van Duitse naturalisten opleverde, maar hij beschouwde zichzelf beslist niet als naturalist.
In de Amerikaanse litteratuur kwam het naturalisme pas na 1900 op gang (T.Dreiser). Een nieuwe, heftiger vorm na de Tweede Wereldoorlog was de zgn. hard boiled style (I.Dos Passos, W.Faulkner, E.Hemingway) die ook elders navolging heeft gevonden. Hoewel het naturalisme in Europa na 1900 als stroming is weggeëbd, zijn de naturalistische ideeën en praktijken sindsdien algemeen geaccepteerd.
LITT. W.L.M.E.van Leeuwen, Naturalisme en romantiek (1935); E.Ruprecht (red.), Literarische Manifeste des Naturalismus (1962); P.Martino, Le naturalisme français (1969); R.C.Cowen, Der Naturalismus (1973); G.Mahal, Naturalismus (1975); Y.Hakutani en L.Fried (red.), American literary naturalism (1975).