Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

nationaliteitsbeginsel

betekenis & definitie

o.,

1. het beginsel dat iedere nationaliteit het recht heeft een eigen staat te vormen;
2. rechtsbeginsel dat de toepassing van de strafwet afhankelijk stelt van de nationaliteit van de dader.

Het nationaliteitsbeginsel is in het volkenrecht het politieke beginsel volgens hetwelk de vraag, tot welke staat enig grondgebied moet behoren, beslist wordt door de nationale kenmerken van de bevolking, zoals die in haar etnische eigenschappen, in taal, gewoonten, sympathieën enz., tot uiting komen. De term wordt hier dus niet gebezigd in de juridische betekenis van onderdaanschap, staatsburgerschap, maar in de politiek-sociologische zin van het behoren tot een ‘natie’. Het nationaliteitsbeginsel ontstond in het begin van de 19e eeuw als reactie op het legitimiteitsbeginsel, dat op het Congres van Wenen (1815) werd gehuldigd. Het is een uiting van het liberalisme van die dagen en vond toepassing enerzijds in het streven naar nationale eenheid (Italië, Duitsland), anderzijds in de drang naar de vorming van kleinere nationale verbanden door uittreding uit een groter staatsverband (Polen ten aanzien van Rusland, de samenstellende delen der Oostenrijks-Hongaarse monarchie en de aan Turkije onderworpen volken). zelfbeschikking.

LITT. T.Schieder (red.), Staatsgründungen und Nationalitätenprinzip (1974); M.Zwerin, A case for the balkanization of practically everyone (1976); F. Ermacora, Die Selbstbestimmungsidee, ihre Entwicklung von 1918-74 (1974).

< >