Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

nationalisme

betekenis & definitie

[Lat.], o.,

1. de cultivering van eigen nationale waarden, m.n. in politiek en cultureel opzicht;
2. streven naar nationale zelfstandigheid.

Het nationalisme is een vrij jong verschijnsel, dat zich pas eind 18e, begin 19e eeuw begon te manifesteren. Voordien had wel een zeker bewustzijn geleefd van de eigen aard der verschillende volken, maar van de het nationalisme kenmerkende identificatie van volk en staat kon in het universalistisch georiënteerde middeleeuwse denken, noch in de latere absolutistische opvattingen waarin de staat door de monarch belichaamd werd, sprake zijn. De oorsprong van het nationalisme ligt deels in de politieke aspiraties van de 18e-eeuwse Westeuropese en Amerikaanse burgerij, door de Verlichtingsfilosofen vorm gegeven in nieuwe theorieën omtrent de relatie tussen volk en staat, m.n. in de leer der volkssoevereiniteit. Deze theorieën werden voor het eerst geconcretiseerd in de Amerikaanse en de Franse Revolutie, gedragen door nationale bewegingen van ongekende kracht. Toch was m.n. de Franse Revolutie in hoge mate internationaal gericht: haar doelstellingen werden geacht universele geldigheid te bezitten, en de Franse legers konden in het buitenland door ‘patriotten’ als bevrijders worden begroet.

De vorm waarin het nationalisme in de 19e eeuw in Europa door de toenemende massificatie van de politiek tot bloei kwam, werd vooral bepaald door de reactie op de Franse Revolutie en de Napoleontische overheersing. Losgemaakt van de leer der volkssoevereiniteit was vooral het nationalisme in Duitsland van meet af aan nauw verbonden met anti-rationalistische en reactionaire voorstellingen. Onder invloed van de romantiek zocht men in de geschiedenis en de volkscultuur naar rechtvaardiging en inhoud voor een dikwijls chauvinistisch nationalisme, waarvan het reactionaire karakter werd bevestigd door de overheersende rol die Pruisen in de Duitse eenwording speelde. Terwijl het nationalisme in West-Europa zich aan bestaande staten kon hechten (Frankrijk, Engeland) of nieuwe, grote eenheden deed ontstaan (Italië, Duitsland), vormde het nationalisme dat in de tweede helft van de 19e eeuw in Oost-Europa ontstond, een bedreiging van de multinationale imperia (Europees Turkije, Oostenrijk—Hongarije en, in mindere mate, Rusland), en werd het daar door conservatieve regeringen bestreden. Na de Eerste Wereldoorlog bereikte het nationalisme een hoogtepunt door de vorming van een aantal nieuwe nationale staten in Oost-Europa, middels het beginsel van -zelfbeschikking. De USSR stelde zich ondanks haar internationalistisch socialisme in theorie positief op tegenover het zelfbeschikkingsrecht, hoewel zij in de praktijk de toepassing daarvan door haar eigen nationale minderheden slechts node toeliet (Finland, Polen, de Baltische staten).

Pas na 1941 zou daar het nationalisme volledig gerehabiliteerd worden. In de rest van Europa nam het nationalisme tussen beide wereldoorlogen vaak virulente vormen aan, en was het een van de bronnen voor fascisme en nationaal-socialisme. Na de Tweede Wereldoorlog was het zodanig in diskrediet geraakt, en werden de nationale tegenstellingen zodanig overschaduwd door de Koude Oorlogsdreiging, dat het nationalisme aanzienlijk aan kracht inboette.

Buiten Europa had het nationalisme eind 18e, en begin 19e eeuw reeds in resp. Noorden Zuidamerika gestalte gekregen door de Amerikaanse revoluties. In Azië en Afrika ontwikkelden zich na de Eerste Wereldoorlog nationalistische bewegingen, zoals die van Soen Jat-sen in China en die van M. Gandhi in India. Na de Tweede Wereldoorlog werden onder invloed van deze bewegingen grote vorderingen gemaakt in het proces van dekolonisatie. Over het algemeen heeft het nationalisme buiten Europa een grotere betekenis behouden door de belangrijke integratieve functie die het in de jonge staten moet spelen. Ook hier kan het echter tot problemen leiden door wederzijds irredentisme van sommige buurstaten en door het optreden van afscheidingsbewegingen van nationale minderheden. nationale bevrijdingsbeweging.

LITT. H.Kohn, The idea of nationalism (1944); L. Snijder, The meaning of nationalism (1954); B.C. Shafer, Nationalism, myth and reality (1955); E. Lemberg, Nationalismus (2 dln. 1964); M.van Haegendoren, Nationalisme en federalisme (1971); D.Smith (red.), Nationalist monuments (1976).

< >