plantengeslacht uit de familie K-Amaryllidaceae met ruim 20 soorten bolgewassen, rond de Middellandse Zee en in Centraal-Europa inheems. Het zijn voorjaarsbloemen, die als talloze kweekvariëteiten in de handel zijn.
De cultuur heeft vooral sinds ca.1850 een grote vlucht genomen, waarbij Nederland vooraan staat.Uit een grondstandige bladbundel (blad meestal lintvormig) verschijnt een stengel die een of meer (trosnarcis) bloemen draagt. Vruchtbeginsel onderstandig. Een zesbladig bloemdek omgeeft een buisvormige ‘bijkroon’ (corona), die als een uitgroeiing van bloembodem en helmdraadvoeten ontstaat en soms ringvormig en kort is (dichtersnarcis, N. poeticus) of lang cilindervormig (trompetnarcis, N. pseudonarcissus). Kruisingen leverden opvallende bloemen, b.v. met wit bloemdek en brede, oranje ‘trompet’. Wilde soorten (rotstuin) zijn b.v. N. bulbocodium (in allerlei vormen; bloemdek bestaat uit zeer smalle slippen; corona wijd; uit Zuid-Europa), N. cyclamineus (met knikkende bloem, lange corona en teruggeslagen bloemdekslippen; Spanje en Portugal).
N. jonquillaheeft kleine diepgele bloemen en is geurig (Middellandse Zee), en zeer sterk geurig is N. viridiflorus(groenbloemig). N. tazetta heeft evenals de beide vorige soorten vele bloemen op één stengel, geurt en komt in het Middellandse-Zeegebied voor; zeer talrijk in Israël (berg Karmel, Jeruzalem). In de natuur staan narcissen hier en daar in enorme hoeveelheden bijeen (Zuidoost-Frankrijk, Zwitserland, Noord-Italië). De bloei valt later naarmate de standplaats hoger in het gebergte is, tot in juli toe.