(praatte na, heeft nagepraat),
I. (overg.) praten in navolging van een ander; zeggen wat door een ander gezegd is zonder het zelf te onderzoeken: hij praat maar gedachteloos na, wat anderen zeggen;
IIi. (onoverg.) na afloop van een bijeenkomst nog blijven praten: toen de vergadering was afgelopen, hebben we nog een uurtje zitten napraten.