Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

nagel

betekenis & definitie

m. (—s, nagelen),

(anatomie) de hoornplaat die aan elke vinger en elke teen voor meer dan de helft het rugvlak van het laatste lid bedekt en aan drie kanten in een plooi van de huid dringt: zijn nagels knippen; lange, korte nagels; met de nagels krabben; de nagel groeide in het vlees; op zijn nagels bijten, een teken van ongeduld, (ook) van diep nadenken, (ook) van verlegenheid; iemand het bloed onder de nagels vandaan halen, hem tot het uiterste tergen, treiteren; de kat trekt haar nagels in; afdruk, indruk van een nagel: de nagels staan erin; voorste gedeelte van de bek van een gans; spijker, m.n. met smalle kop: dat is een nagel aan mijn doodkist, dat verdriet zal mijn dood verhaasten; (ook) iemand die veel verdriet veroorzaakt; geen nagel hebben om zijn gat te krabben, erg arm zijn; wigvormige houten pen voor het opsluiten van pen— en gatverbindingen: eiken nagels;

kruidnagel; (plantkunde) unguis, het onderste, steelachtig versmalde deel van een kroonblad (petalum unguiculatum); ben. voor de afzonderlijke bloempjes van de bloemtrossen der hyacinten; ook als coll.: grove nagel , waarbij de bloempjes groot zijn en ver uit elkaar staan. ANATOMIE.

De nagel bestaat uit harde keratine (hoorn), en wordt gevormd door het fertiele deel van het nagelbed (nagelmatrix of nagelwortel), dat voor het grootste gedeelte gelegen is in een huidplooi, de achterste nagelwal. De nagel schuift vervolgens over het steriele deel van het nagelbed, dat geen deel meer heeft aan de vorming van de nagel. De nagelwortel komt soms voor een deel onder de achterste nagelwal uit als een wit gekleurd half maantje (lunula). Aan de top van het vinger-of teenkootje komt de nagel los van het nagelbed. Zie dwangnagel.

< >