o., de lichtuitstraling van de nachtelijke, onbewolkte hemel.
De helderheid van de nachtelijke hemel komt overeen met die van een kaars op 60 m afstand. Dit licht is voor 20 % te wijten aan de som van de vele, niet door het oog waargenomen zwakke sterren. De voornaamste bijdrage ontstaat echter in de dampkring op een hoogte van ca. 100 km: zij vertoont een continu spectrum, met een aantal heldere lijnen en molecuulbanden. Dit zijn verboden lijnen van zuurstof (o.a. de groene lijn bij 558 nm) en banden van de stikstofmolecule. Dit licht ontstaat doordat de overdag door het ultraviolette zonlicht gevormde atomen zich ’s nachts opnieuw verbinden tot moleculen.