Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

muts

betekenis & definitie

v./m. (-en),

1. hoofdbedekking, oorspr. voor mannen, thans vooral voor kinderen en meisjes, zonder harde rand, die geheel om het hoofd sluit of ruimer is; ook in de heraldiek; (fig. zegsw.) zijn muts staat (hem) verkeerd (verdraaid),

hij is niet in zijn humeur; (gew.) zotte muts, dwaas, malloot; gek meisje; met de muts naar iets gooien, ergens een slag naar slaan; op goed geluk af ernaar raden;

2. bij de dracht behorend hoofddeksel voor vrouwen: een Brabantse, een Friese muts, een wit gepijpte muts;
3. tweede maag van herkauwende dieren, waaruit het voedsel bij kleine gedeelten door de slokdarm weer in de bek komt om herkauwd te worden; netmaag; huif;
4. metalen omhulling van de eindvlakken en een deel van de zijvlakken van balken, palen of spillen;
5. theemuts.

In de heraldiek zijn als wapenembleem gebruikte of als schildhouders opgestelde mensfiguren veelal met door een muts gedekt hoofd weergegeven. De muts kan allerlei vormen hebben. Bekend is b.v. de jakobijnenmuts of vrijheidshoed. Ook als vlagembleem, in sterk gestileerde vorm komt de muts voor. In plaats van een helm of een kroon dekt ook wel een muts een wapenschild.

< >