Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Musci

betekenis & definitie

Bladmossen of ‘echte’ mossen, een klasse van planten behorend tot de afdeling Bryophyta, ruim 20.000 soorten omvattend. Uit een spore ontstaat het protonema, een dradenstelsel, dat bovengronds groen is en ondergronds uit kleurloze (scheefwandige) cellen bestaat: soms is het protonema bladof riemvormig.

Daarop verschijnen ‘knoppen’, waaruit de ‘mosplantjes’ groeien. De bladeren staan in drie rijen, die door een topcel met de vorm van een 3-zijdige piramide gevormd worden. Afwijkingen van dit patroon zijn niet zeldzaam. Blaadjes (behalve de middennerf) vaak één cel dik. Centraal in de stengel bevindt zich een afwijkend gevormde bundel van langgerekte cellen, die als een voorloper van de echte vaatbundel wordt beschouwd. Deze cellenstreng heeft zeker een transportfunctie.Gewoonlijk staan de geslachtsorganen op de stengeltop, omgeven door parafysen (veelcellige draden of borstels, die steriel blijven) en hulblaadjes; soms wekt deze rangschikking de gedachte aan een bloemetje.

De vrouwelijke (archegoniën) en mannelijke (antheridiën) organen staan vaak in gescheiden groepen (zelden ook gemengd) bijeen op dezelfde plant, maar even dikwijls op verschillende planten. Staan de mannelijke organen op aparte planten, dan kunnen deze veel kleiner dan de vrouwelijke planten zijn. De antheridiën zijn cilinder-of knotsvormig: een massa mannelijke geslachtscellen (antherozoïden) is omsloten door een wandweefsel (1 cel dik). Aan de top van het antheridium ontstaat een porie, waaruit de schroefvormig gedraaide antherozoïden ontsnappen, zwemmend met behulp van twee lange zweepdraden.

Het archegonium is flesvormig. De hals opent zich en de door een meercellig weefsel omsloten eicel wordt voor de antherozoïden toegankelijk. Deze kunnen b.v. door spatten van regendruppels in de nabijheid van de archegoniën komen, indien het tweehuizige mossen betreft. De antherozoïden bewegen zich, chemotactisch gericht, naar de monding van het archegonium. Hoogstwaarschijnlijk spelen saccharosen, door het archegonium afgescheiden, hierbij een rol.

Uit het archegonium ontwikkelt zich na bevruchting de sporeplant (sporofyt), de ongeslachtelijke (diploïede) fase (generatiewisseling). Deze bestaat uit het eigenlijke sporekapsel (sporogonium), gewoonlijk gedragen door een steel (seta). Het kapsel heeft inwendig een centrale streng (columella), waaromheen de sporezak (theca) ligt. De buitenwand van het kapsel is enige cellen dik; dikwijls bekroont een mutsje (calyptra) het geheel. Het kapsel opent zich in de regel door spleetvorming rond de top, zodat een dekseltje (operculum) zich afscheidt en afvalt. Onder het operculum is een krans tandvormige uitsteeksels (peristoom), die, van de rand van de kapselopening uitgaande, die opening kan afsluiten.

Het aantal peristoomtanden is vier of een veelvoud daarvan. De tanden bewegen in relatie met de luchtvochtigheid en zo wisselen openen en sluiten van het kapsel af: sporen ontsnappen bij droog weer.

Een andere, vaak optredende wijze van voortplanting is die door ‘broedlichamen’; dit zijn (meestal) meercellige uitwassen, ontstaan aan stengel of blad die afvallen en zich tot nieuwe mosplantjes ontwikkelen. Losgeraakte stengelof bladstukken kunnen in vele gevallen nieuwe plantjes opleveren. Een protonema kan ook broedlichamen voortbrengen en zelfs uit (stukjes van) de kapselsteel kan een protonema groeien. Tot de Musci behoren b.v. de families Hypnaceae, Polytrichaceae, Sphagnaceae. Voorbeelden van geslachten zijn: Bryum, Fontinalis, Funaria, Mnium.

< >