o. (-ten), door de staat uitgegeven papieren geld in kleine coupures dat niet door metaal gedekt is, maar toch wettig betaalmiddel is.
Soms dienen muntbiljetten ter vervanging van munten in tijden waarin materiaalschaarste of oppotting de muntenomloop in gevaar brengt. De assignaten tijdens de Franse Revolutie en de Duitse Reichskassenscheine vóór 1924 waren muntbiljetten.
In Nederland dateren de eerste muntbiljetten van 1845, maar er was slechts een bescheiden bedrag in omloop in coupures van tien gulden en hoger. In 1904 werden zij ingetrokken om de bankbiljetten van De Ned. Bank geen concurrentie aan te doen. In de oorlogsjaren 1914—18 werden tengevolge van het schaars worden van muntmateriaal weer muntbiljetten in omloop gebracht onder de naam zilverbons, in coupures van f 1,—, f 2,50 en f 5,—. Na 1918 werden zij geleidelijk ingetrokken. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden wederom zilverbons uitgegeven in coupures van f 1,— en f 2,50, die na 1945 geleidelijk werden ingetrokken en werden vervangen door muntbiljetten van f 1,— en f 2,50, uitgegeven krachtens een door de Ned. regering te Londen in 1943 genomen besluit.
Zij waren tot onbeperkte bedragen wettig betaalmiddel. In 1956 werd een begin gemaakt met de vervanging door munten. In België worden muntbiljetten uitgegeven door de staat (zie Muntfonds) ter vervanging van (en parallel met) munten. Er zijn muntbiljetten van 50 en 20 BF in omloop.