[Arab. moemija, asfalt], v. (−s, −miën), lijk dat door drogen en eventueel door balsemen tegen bederf werd bewaard; (fig.) iemand zonder leven; iemand die er dor, geelachtig en mager uitziet.
In de prehistorische graven treft men geen mummies aan. Het is onbekend wanneer de kunstmatige mummificering, die voortsproot uit godsdienstige opvattingen, is begonnen. Tot in de christelijke tijd werd in het oude Egypte mummificering toegepast, ook op heilige dieren. Bij het balsemen werden de inwendige organen weggehaald en in canopen bijgezet. Het hart werd meestal in het lichaam gelaten. De mummie werd in gestrekte houding in de kist gelegd.
Over het hoofd van de mummie werd soms een masker gelegd. (In de Romeinse tijd werd daarvoor het mummieportret gebruikt.)
Er bestaat ook een natuurlijke wijze van mummificeren: mummificatie.