[Lat.], v./m. (-len),
1. (biologie) bundeling van lange moleculen tot staafjes of plaatjes van 10-5-10-6 cm, die met de gewone microscoop net niet zichtbaar zijn ;
2. (chemie) ben. voor submicroscopische, uit een raamwerk van grote moleculen samengestelde deeltjes waaruit macromoleculaire stoffen zijn opgebouwd .
BIOLOGIE
De micellen van cellulosemoleculen in de celwanden van planten kunnen, zoals bij vezels het geval is, georiënteerd liggen. Doordat de micellen in vezels evenwijdig aan de lengteas liggen, bezitten sommige vezels een trekvastheid, die tussen die van ijzer en staal ligt.
CHEMIE
Wanneer zeepmoleculen opgelost zijn in water kunnen ze, als een bepaalde concentratie wordt bereikt, samenklonteren tot micellen, waarin de hydrofiele delen van de moleculen naar buiten zijn gekeerd, de hydrofobe delen in het midden samenklonteren. Ook hydrofiele colloïden vormen micellen.