[Lat., Gr. metron, (vers)maat], o. (-s, -tra),
1. (taal) versof lettergreepmaat, in de antieke versleer een versregel, ook een deel van het vers, verder een versvoet of een bepaalde strofevorm;
2. (muziek) maatindeling waarbij op regelmatige afstand geaccentueerde tonen terugkeren, met daartussen zwakke of slechts relatief sterke maatdelen.
MUZIEK
De overgang tot het metrisch componeren viel samen met de overgang van polyfonie naar homofonie (ca.1600).
TAAL
In de moderne versleer verstaat men onder metrum versmaat (in zeer wisselende betekenis gebruikt) ter onderscheiding van ritme dat niet als een kunsttechnisch, maar als natuurlijk element beschouwd wordt, metriek.