o. (-centra, resp. centers), het snijpunt van de richtingslijnen van de resulterende opwaartse krachten op een vaartuig bij een hellingsverschil om dezelfde draaiingsas.
Het metacentrum wordt gewoonlijk aangeduid met M. Het ware metacentrum is het metacentrum dat gevonden wordt hij een gering hellingsverschil. Het langsmetacentrum is het metacentrum als het vaartuig in langsrichting helt; het dwarsmetacentrum is dat bij een dwarshelling van het vaartuig. Het aanvangsmetacentrum is het snijpunt van de richtingslijn van de resultante van de opwaartse kracht in rechte stand van het vaartuig (m.n. de verticaal door het zwaartepunt G) met die bij een kleine hellingshoek (maximaal 9—10°). De metacentrische kromme is de meetkundige plaats van ware metacentra. Het valse metacentrum is het snijpunt van de verticaal door G met de richtingslijn van de resultante bij een grote hellingshoek.
De plaats van M is bepalend voor de stabiliteit van het vaartuig. Als G boven M ligt bestaat gevaar voor kapseizen (evenwicht). Ligt G onder M en is MG, de metacentrische hoogte, te klein dan zal het schip langzaam en diep slingeren en gemakkelijk kunnen kapseizen bij een aanvaring: het schip is ‘rank’; is MG te groot dan slingert het schip met rukken waardoor passagiers en bemanning gewond kunnen raken en de lading kan beschadigen; het schip is stijf. De MG is dan ook een belangrijke eigenschap voor de ontwerper die voor allerlei omstandigheden berekend moet worden. De plaats van het zwaartepunt (G) is afhankelijk van de verdeling van de last over het schip en verandert door laden en lossen en op zee (geleidelijk maar voortdurend) door het verbruik van brandstof, voedsel en drinkwater. De gemiddelde MG bedraagt voor passagiersschepen ca. 2 % van de breedte, voor vrachtschepen ca. 5 %, voor tankers ca. 8 %.
De benaming metacentrum is gegeven door de Franse wiskundige Pierre Bouguer (1698—1758).