Maurice, Frans filosoof, *14 maart 1908 te Rochefort-sur-Mer, ♱3 mei 1961 te Parijs. Merleau-Ponty studeerde aan de École Normale Supérieure, waar hij een studiegenoot van Sartre was.
Vanaf 1930 was hij filosofieleraar, vanaf 1949 docent psychologie en pedagogiek aan de Sorbonne en van 1953—61 hoogleraar aan het Collége de France, als opvolger van Lavelle, Bergson, en Ie Roy. Tijdens de Tweede Wereldoorlog nam hij deel aan het Franse verzet, een periode waarin hij zich tevens voorbereidde op zijn eerste grote studies: La structure du comportement (1942) en Phénoménologie de la perception (1945). Zij behoren tot de eerste periode van Merlea-Ponty’s filosofische ontwikkeling, de periode van de fenomenologie. Anders dan Husserl, wiens fenomenologie essentialistisch moet worden genoemd, gaf Merleau-Ponty een sterk existentieel accent aan het fenomenologisch denken. Hij plaatste de concrete, lichamelijke mens met zijn betrekkingen tot de wereld in het middelpunt. Genoemde studies zijn geconcentreerd om de wereld van de waarneming, waarin zich de fundamentele relatie tussen mens en wereld voltrekt: de betrekking tussen het waarnemend subject en het waargenomen object. De waarneming gaat vooraf aan de kritische reflectie en schept niet primair een kenrelatie, maar een zijnsrelatie, waarin het subject evenzeer door het object wordt aangedaan als het object door het subject.De ontmoeting met de wereld door het proces van de waarneming leidt tot ‘doorleefde ervaring’, het eigenlijke oogmerk van Merleau-Ponty’s fenomenologie.
Merleau-Ponty’s tweede periode wordt gemarkeerd door m.n. de studies: Humanisme et terreur (1947), waarin hij de terreur van het Russische communisme afwijst, maar de marxistisch-communistische macht voor de toekomst noodzakelijk acht, evenals intermenselijke communicatie; Sens et non-sens, waarin hij aan de hand van verschillende thema’s zijn centrale gedachte illustreert dat er geen absolute waarheid kan bestaan, dat deze even irreëel is als een absolute onwaarheid, en dat een absolute zin even onmenselijk is als absolute onzin; Les aventures de la dialectique (1955) waarin hij Sartre aanvalt. In deze periode speelde zijn politieke interesse een grote rol, terwijl zijn filosofische controverse met Sartre zich verdiepte.
Tot de laatste periode behoren enkele opstellen uit Signes, de studie L’oeil et l’esprit (1964) en voor alles de voorbereidingen tot Le visible et l’invisible. Merleau-Ponty onderwierp zijn vroeger fenomenologisch standpunt aan een fundamentele kritiek, omdat hij van oordeel was dat zijn uitgangspunt zich nog te zeer bewoog in een dualistisch subject-object-schema, terwijl hij nu de eenheid van het zijn op het spoor wilde komen die aan deze tegenstelling voorafgaat. Anders dan Sartre, die het zijn tegenover het niet-zijn had gesteld, wilde Merleau-Ponty liever spreken van het zichtbare en het onzichtbare, opgevat als eenheid van zijn. Met het zichtbare is het onzichtbare gegeven: zij kruisen elkaar. De kruising (chiasma) te ontdekken werd voor Merleau-Ponty het wezenlijke van het filosoferen. Deze nieuwe zijnsfilosofie, ten dele georiënteerd aan Heidegger, betekent geen breuk met het verleden, maar veeleer een verdieping van zijn oorspronkelijke perspectief.
Werken: Structure du comportement (1942), Phénoménologie de la perception (1945), Humanisme et terreur (1947), Sens et non-sens (1948), Les relations avec autrui chez l’enfant (1951), Éloge de la philosophie (1953), Les aventures de la dialectique (1955), Les sciences de l’homme et la phénoménologie (1962), Le visible et l’invisible (1964). Uitgaven: L’union de l’âme et du corps chez Malebranche, De Biran et Bergson. Notes prises au cours de M.Merleau-Ponty à l’École Normale Supérieure (1968); Résumés de cours. Collège de France 1952—60 (1968); Leçons sur la genèse des théories physiques. Galilée, Ampère, Einstein (1974).
LITT. R.Garaudy e.a., Mésaventures de l’antimarxisme, les malheurs de M.Merleau-Ponty (1956); R.Kwant, De fenomenologie van Merleau-Ponty (1962); J.Hippolyte, Sens et existence dans la philosophie de Merleau-Ponty (1963); A.Robinet, Merleau-Ponty. Sa vie, son oeuvre avec un exposé de sa philosophie (1963); W.Maier, Das Problem der Leiblichkeit bei J.P.Sartre und M.Merleau-Ponty (1964); R.Bakker, Merleau-Ponty (1965); R.Kwant, From phenomenology to metaphysics (1966); R.Kwant, De stemmen der stilte (1966); T.Donald Langan, Merleau-Ponty’s critique of reason (1966); A.de Waelhens, Une philosophie de l’ambiguité (2e dr. 1967); R.Kwant, De wijsbegeerte van Merleau-Ponty (1968); R.Bakker, Kerngedachten van Merleau-Ponty (1968); G.Pilz, M.Merleau-Ponty.
Ontologie und Wissenschaftskritik (1973); R.Bakker, Merleau-Ponty, de filosoof van het niet-wetend weten (1975); M.Poster, Existential marxism in postwar France (1976); R. Bakker, Merleau-Ponty. Voorwoord tot de fenomenologie van de waarneming (1977); I.Gregori, Merleau-Pontys Phänomenologie der Sprache (1977).