[Lat. meridies, middag], m. (-dianen),
1.(ook: lengtecirkel, middaglijn), denkbeeldige cirkel op het aardoppervlak, die door beide polen gaat; de eerste meridiaan, die vanwaar de geografische lengte bepaald wordt; (sterrenkunde), de grote cirkel aan de hemelbol die door zenit en pool gaat;
2. koperen ring van koper waarin een globe hangt en rond kan draaien.
De hemelmeridiaan staat loodrecht op de evenaar en de horizon; de snijpunten met laatstgenoemde cirkel heten noorden zuidpunt. In de meridiaan bereiken hemellichamen hun grootste, circumpolaire sterren ook haar kleinste hoogte; de zon is er op de ware middag te vinden, d.i. te 12 + t uren middelbare tijd (waarin t de tijdsvereffening). Het vlak van de meridiaan snijdt de aardbol volgens een cirkel, die eveneens meridiaan heet; hij staat loodrecht op de aardequator en gaat door de aardpolen. De hoek tussen de meridiaan van een plaats en een aangenomen nulmeridiaan (de meridiaan van Greenwich) heet de lengte van die plaats.