(ook: oestrische cyclus), de vrouwelijke geslachtscyclus bij de mens en mensapen. Bij de vrouw duurt de menstruele cyclus gemiddeld 28 dagen.
Er bestaan echter grote individuele verschillen. Aan het begin van deze periode groeit binnen de eierstok onder invloed van het follikel stimulerend hormoon (FSH) en het luteïnisatiehormoon (LH) een Graafse follikel uit. In deze follikel bevindt zich een eicel; de wand van de follikel produceert vrouwelijke geslachtshormomen. Onder invloed van deze hormonen, hoofdzakelijk oestradiol (een oestrogeen) prolifereert het baarmoederslijmvlies. Op ongeveer de 14e dag van de cyclus barst de follikel en komt de eicel naar buiten: d.i. de eisprong of ovulatie. Vanaf dit moment (dat gepaard kan gaan met middenpijn) is de vrouw vruchtbaar (periodieke onthouding).
Uit de resten van de follikel (corpus luteum) vormt zich een nieuw hormoonkliertje, dat een volgend vrouwelijk geslachtshormoon produceert, het progesteron (een gestageen). Dit hormoon draagt verder bij aan de groei van het baarmoederslijmvlies. Heeft zich geen bevruchting voorgedaan, dan gaat het corpus luteum te gronde. Als gevolg van de dan gedaalde progesteronproduktie wordt het baarmoederslijmvlies afgestoten; dit gaat gepaard met bloedverlies (menstruatie). Vervolgens herstelt het baarmoederslijmvlies zich weer en begint een nieuwe menstruele cyclus.
Door de karakteristieke invloed die oestrogenen en gestagenen uitoefenen op de slijmproduktie van de baarmoederhals en de schede kan men door middel van een uitstrijkje (een vorm van microscopisch preparaat) nagaan in welk stadium van de cyclus de baarmoeder verkeert, basale lichaamstemperatuur.