o. (-sen), groep mensen die op grond van lichamelijke, erfelijk bepaalde kenmerken onderscheiden kunnen worden van andere groepen mensen.
Al vanaf de tijd van C.Linnaeus heeft men getracht de mensheid in groepen in te delen, waaraan de naam rassen werd gegeven. Groot is het aantal kenmerken die daarbij als grondslag hebben gediend, m.n. lichaamsmaten, kleur van haar en ogen, type van het haar, vorm van het hoofd en de oren, huidkleur. Deze kenmerken kunnen echter door de levensomstandigheden beïnvloed worden, b.v. een geringere lichaamslengte bij slechte voedingscondities tijdens de groei. Tegenwoordig worden uitsluitend erfelijk bepaalde kenmerken bestudeerd, zoals bloedgroepen en huidlijstpatronen op de handen en voeten. Het begrip ras, dat goed voldoet voor dierenen planterassen, blijkt voor de mens een moeilijker te hanteren begrip. Van vrijwel alle kenmerken vindt men nl. geleidelijke overgangen (kwantitatieve genetica).
Men onderscheidt gewoonlijk drie hoofdgroepen van rassen: de mongolide, negride en europide groep. Behalve deze kent men nog enkele afzonderlijke, geïsoleerde groepen zoals pygmeeën en Wedda’s.
