Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

meer (waterbekken)

betekenis & definitie

o. (meren), natuurlijk waterbekken aan alle kanten door land ingesloten; (hydrobiologie) zoetwaterbekken van aanmerkelijke diepte, met een ‘horizon’ waar beneden een constante temperatuur heerst.

Een meer heeft meestal geen directe verbinding met de zee. De met water gevulde bekkens worden gevormd door afdamming of uitholling. De afdamming van natuurlijk gevormde meren kan veroorzaakt zijn door morenen, gletsjerijs, steenlawines e.d.; uitholling door vulkanische uitbarstingen, rivieren ijserosie, veenafslag, instorting van onderaards lege ruimten, in kalksteengebieden of waar fossiele ijslenzen smelten enz. Verder kan afdamming veroorzaakt worden door de mens (stuwmeer) of dier (beverdam). Meren ontvangen hun water door neerslag, uitmondende rivieren, bronnen en grondwater; de afvoer geschiedt door verdamping, boven-en onderaardse afvloeiing. Sommige meren hebben geen, of slechts in natte perioden zichtbare afvloeiing of drogen geheel uit.

Eindmeren noemt men meren aan het einde van rivieren in droge gebieden, waar alle neerslag verdampt. Maar ook kan onderaardse afvloeiing, b.v. in karstgebieden, verhinderen dat zichtbare uitwatering optreedt. Eindmeren zijn veelal zout. De diepste meren (Bajkalmeer, Tanganjika Meer) zijn dieper dan 1000 m.

Het Bovenmeer heeft de grootste oppervlakte. Het Meer van Genesareth en de Dode Zee liggen onder de zeespiegel.

< >