(praatte mee, heeft meegepraat),
1. met anderen praten; (oneig.) hij mag ook meepraten, mag er ook zijn oordeel over zeggen; daar kan ik van meepraten, dat heb ik zelf al eens bij de hand gehad, dat heb ik zelf ondervonden;
2. met iemand meepraten, hem naar de mond praten;
3. napraten: hij weet er niets van, hij praat maar mee.