Engels psycholoog, *22.6.1871 Chadderton (Lancashire), †28.11.1938 Durham. McDougall studeerde te Manchester en Cambridge.
Daarna verbleef hij enkele jaren op Nieuw-Guinea, waar hij de sensorische capaciteiten van de inboorlingen onderzocht. In 1902 stichtte hij te Londen een laboratorium voor experimentele psychologie. Van 1904–20 was hij docent filosofie te Oxford, van 1920–27 hoogleraar aan Harvard, daarna aan Duke University. McDougall was een van de eersten die de psychologie als een gedragswetenschap definieerden. In 1908 schreef hij Introduction to social psychology, waarin hij de irrationele en instinctieve drijfveren benadrukt die het gedrag bij mens en dier controleren. Door deze aangeboren, maar doelgerichte neigingen worden situaties op bepaalde manieren waargenomen, wordt er een gepast gedrag op gang gebracht en wordt er een zinvolle aanpassing aan de situatie gerealiseerd.
McDougall noemde zijn systeem hormische psychologie [<Gr. horme, doelgericht streven], M.n. de Amerikaanse behavioristen keerden zich tegen zijn opvattingen over instinct en doelgerichtheid. In Engeland, waar het behaviorisme minder invloed had, bracht men meer waardering op voor zijn werk. McDougall wordt beschouwd als een van de voornaamste theoretici van de moderne psychologie.Werken: Body and mind (1911), Psychology. The study of behavior (1912), An outline of psychology (1923), An outline of abnormal psychology (1926).