Nilo-Hamitisch volk in Kenia en Tanzania, ten oosten van het Victoria Meer. De Masai zijn uit het noorden binnengedrongen als veetelende krijgszuchtige nomaden, die de daar wonende Bantoebevolking (Gogo, →Djagga) onderwierpen.
Zij hadden grote minachting voor boeren en handwerkslieden. De Masai leven van zuivelprodukten en runderbloed. Hun kleding bestaat uit een grote leren cape en bekend zijn hun grote kralen en sieraden. In het midden van de 19e eeuw stonden de Masai op het toppunt van hun macht, en ondernamen grote strooptochten naar vee. Zij hebben nooit een overkoepelende politieke organisatie van hun patrilineaire clans gehad, wel echter een sterk hiërarchisch systeem van leeftijdsklassen, waarmee hun militaire superioriteit samenhing. Elk van de vier leeftijdsklassen (bestaande uit mannen die binnen een zelfde periode besneden waren) duurde ca. 15 jaar, de eerste twee waren krijgers, terwijl de leden van de eerste ongehuwd te zamen buiten het dorp woonden.
Tegen het einde van de 19e eeuw werden zij getroffen door runderpest, droogte en een pokkenepidemie. Hun aantal werd gedecimeerd, velen werden landbouwer. De regering tracht(te) ook de overigen te bewegen zich te vestigen en landbouwer te worden. De Masai houden echter zo veel mogelijk vast aan hun leefwijze en gebruiken. Hun aantal bedroeg in 1974 ca. 170000.De taal van de Masai, het Masai, behoort tot de Nilo-Saharische taalfamilie (→Afrika; TALEN). . LITT. S.S.O.Sankan, The Maasai (1971).