Ned. kunsthistoricus, 20.6.1876 Quakenbrück (Duitsland), ♱10.3.1954 s-Gravenhage. Martin studeerde Ned. letteren te Leiden en promoveerde in 1901 op het eerste Ned. kunsthistorische proefschrift: Gérard Dou.
Hetzelfde jaar werd hij onderdirecteur van het Mauritshuis te sGravenhage en van 1909 —46 was hij er directeur. In 1907 werd hij hoogleraar te Leiden en directeur van het Prentenkabinet aldaar. Beide functies vervulde hij tot 1940. Sinds 1934 was hij tevens directeur van het Rijksmuseum Mesdag te ‘s-Gravenhage. Werken: Oude schilderkunst in Nederland (2 dln. 1911 — 14; met E.W.Moes), Albert Neuhuis (1914), Altholländische Bilder (1921), Jan Steen (1926; samen met A.Bredius), De Hollandsche schilderkunst in de 17e eeuw (2 dln. 1935—36), Herleefde schoonheid (1945; de geschiedenis van ‘s Rijks Monumentenzorg, 1918-43), Jan Steen (1954).