m. (-en), naam van een lid van een groep christenen van Syrische oorsprong, die zich noemen naar Sint-Maron (♱ca.410), een vriend van Johannes Chrysostomos.
De maronieten waren voorstanders van het monotheletisme en vormden, mede uit afkeer van de rijkskerk, na het zesde oecumenische concilie (Konstantinopel, 680) een eigen kerk. Tijdens de kruistochten kwamen zij in contact met Rome, wat in 1181 tot een formele unie leidde, die in 1736 definitief werd. Zij wisten in de loop der eeuwen hun eigen, Syrische ritus te behouden en een hechte gemeenschap te blijven, die ca. 20 % van het moderne Libanon uitmaakt. Men vindt hen echter ook in Syrië, Israël, Egypte, op Cyprus en in Noorden Zuid-Amerika.
LITT. A.S.Atiya, A history of eastern Christianity (1968); E.von Ivánka e.a., Handbuch der Ostkirchenkunde (1971).