[Lat. mercatus, handel], v./m. (-en),
1. openbare koop en verkoop op een daartoe bestemde plaats waar de goederen aanwezig zijn, en de bijeenkomst van handelaren aldaar: naar de gaan; iets op de markt kopen; de markt begint, is afgelopen; de markt is druk bezocht; de is stil, er wordt weinig verhandeld; bij iemand ter markt gaan, bij hem komen kopen; (fig.) bij hem voorlichting, hulp enz. zoeken; (fig. zegsw.) zijn huid zelf ter brengen, zich in eigen persoon verdedigen; in de markt zijn voor markt, gegadigde zijn voor het genoemde; bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen, iemands ware karakter blijkt eerst, als het tot afrekenen komt, als het erop aankomt; hij is van alle markten thuis, hij weet van alles, is een slimme kerel; (ook) hij is van alles voorzien;
2. in vrijer gebruik, waarbij alle koopwaar wordt beschouwd als op de markt komend, de uitwisseling van produkten die ergens plaatsheeft en de plaats daarvan: de Japanse industrie overstroomt de markt; met nieuwe produkten aan de markt komen, die aanbieden, presenteren;
3. prijs waarvoor iets ergens verhandeld wordt, prijs (van handelsartikelen) : wat is de markt van de eieren?; stijgende, dalende markt, met stijging, daling van de prijzen; onder, boven de markt verkopen, lager, hoger dan de lopende prijs; de markt liep op en af, rees en daalde; de hoogste markt maken, de hoogste prijs kunnen bedingen (door goede kwaliteit van waren of werk); ik heb de markt niet kunnen maken, de lopende prijs niet kunnen krijgen; demaken, het eerste zijn koopwaren voor een door de kopers geboden prijs verkopen, waardoor de overige verkopers genoodzaakt zijn hun koopwaren voor dezelfde prijs te leveren; de markt bederven, iets te goedkoop leveren of doen, waarvoor anderen ook geen hogere prijs kunnen bedingen; (ook) te veel betalen voor bepaalde verleende diensten, zodat anderen zich aan deze prijs zullen moeten aanpassen;
4. (in abstracte zin) ontmoeting van vraag en aanbod ten aanzien van een bepaald goed; het samenstel van prijsbepalende factoren: doorzichtige, volkomen of volmaakte markt, de toestand waarbij alle deelnemers aan het ruilproces alle gegevens kennen;
5. (handel) geneigdheid om te kopen, intensiteit van de handel: de markt was stil, maar de grondtoon bleef prijshoudend;
6. plaats waar markt wordt gehouden, marktplein: een concert op de grote markt (in deze betekenis vaak uitgesproken als mart);
7. tijd wanneer een markt gehouden wordt;
8. (gew.) het niet onder de markt hebben, het vrij lastig hebben.
Gelet op de marktpartijen kan men de concrete markten, d.w.z. de plaatsen waar handel wordt gedreven en de instellingen die de ontmoeting van vragers en aanbieders organiseren, in drie groepen onderbrengen:
1. één koper—vele verkopers: aanbesteding;
2. één verkoper-vele kopers: inschrijving, veiling van gebouwen, landerijen, inboedels e.d.;
3. vele kopers en verkopers: beurs, groentenen fruitveiling, naturamarkten (consumentenmarkten: krantenmarkten en producentenmarkten: vee-en kaasmarkten).
Ook kan men onderscheiden: naturamarkten, waar de goederen in natura verhandeld worden en die de voortstuwing van de goederenstroom dienen, en de termijnmarkten, waarop termijntransacties tot stand worden gebracht, maar het juist niet de bedoeling is het goed in natura te verhandelen.
Het geheel van de betrekkingen tussen de aanbieders en vragers van een zeker goed, dat in ruilhandelingen resulteert, het geheel van prijsbepalende factoren, vormt het begrip abstracte markt. Met dit begrip werkt de theoretische economie, m.n. de theorie van de prijsvorming. Dikwijls valt een markt voor een bepaalde goederensoort uiteen in een aantal deelmarkten, die weliswaar onderling nauw samenhangen, maar die elk een zekere mate van zelfstandigheid genieten (op de kapitaalmarkt b.v. de effectenmarkt, de hypotheekmarkt). Deze deelmarkten bestaan o.a. voor de verschillende kwaliteiten van het goed en voor de uiteenlopende geografische gebieden waarin het goed wordt verhandeld. Ook kunnen deze markten worden geclassificeerd naar de aard en de mate van de concurrentie. Men onderscheidt in dit verband marktstructuur (het geheel der eigenschappen van de markt en van het aldaar verhandelde goed, dat de zuiverheid van de concurrentie bepaalt), markttype (aard en graad van concurrentie, o.a. in verband met het aantal marktsubjecten) en marktvorm (een combinatie van een bepaalde vorm van beide).
LITT. F.J.de Jong, Het systeem van de marktvormen (1951); J.F.Haccoû, Handel en marktwezen in goederen (2 dln. 1956); J.Andriessen, De ontwikkeling van de moderne prijstheorie (3e dr. 1965); A. Heertje, De kern van de economie (7e dr. 1976). marktaandeel, o., percentage van de nationale of internationale omzet.