Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Maria Stuart

betekenis & definitie

koningin van Schotland (1542—67), *7.12.1542 Linlithgow (Edinburgh), †(onthoofd) 8.2.1587 kasteel Fotheringhay; dochter van Jacobus V van Schotland en Maria de Guise. Na de dood van Jacobus (1542) werd Maria de Guise regentes.

Zij arrangeerde Maria’s verloving met de Franse dauphin, de latere Frans II, met wie Maria in 1558 huwde. Na de dood van haar echtgenoot (1560) en van haar moeder, aanvaardde Maria Stuart de regering in Schotland (aug. 1561). Zij was rooms-katholiek en trachtte het protestantse volksdeel voor zich te winnen; de regering liet zij aanvankelijk over aan haar halfbroer Jacobus Stuart, graaf van Murray. Als achterkleindochter van Hendrik VII maakte zij aanspraken op de Engelse troon, wat haar in permanent conflict bracht met haar nicht Elisabeth I. Maria huwde haar neef Henry Stuart, graaf van Darnley, die rooms-katholiek was. Dit huwelijk mislukte, wat aanleiding werd voor de moord (1566) op Maria’s secretaris en vertrouwensman Rizzio.

Hierbij was ook Darnley betrokken. In 1567 kwam Darnley in kasteel Kirk O’Field bij een explosie om het leven. Maria huwde nog hetzelfde jaar de dader Bothwell. De vermoedens dat zij aan de moord medeplichtig was, waren mede aanleiding voor een opstand van de Schotse adel onder leiding van Murray, die Maria dwong afstand te doen en uit te wijken naar Engeland. Daar kreeg zij huisarrest in slot Carlisle. Maria werd al spoedig het middelpunt van contrareformatorische activiteiten en politieke intriges.

In 1586 werd zij overgebracht naar Chartley en ontdekte men haar medeplichtigheid aan een complot tegen Elisabeth (Babington). Zij werd door een rechtbank ter dood veroordeeld; de opdracht tot uitvoering van het vonnis werd pas na lang aarzelen door Elisabeth ondertekend.

LITT. R.H.Mahon, Mary, queen of Scots (1924); S.Zweig, Maria Stuart (1935); S.S.Macnalty, Mary Stuart (1961); A.Fraser, Mary, queen of Scots (1969).

< >