Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Mao Tse-toeng

betekenis & definitie

Chinees politicus en ideoloog, *26.12.1893 Sjaosjan (prov. Hoenan), †9.9.1976 Peking; uit vrij welgestelde boerenfamilie.

Mao Tse-toeng studeerde aan de kweekschool te Tsjang-sja en werkte in 1918 als bibliotheekassistent te Peking. Hier werd hij onder invloed van o.a. Li Ta-tsjau marxist. In 1921 behoorde hij tot de oprichters van de communistische partij. Door zijn successen als partijleider in de prov. Hoenan kwam hij in 1923 in het centraal comité van de partij. Van 1923–27 fungeerde hij vooral als propagandist.

Ca. 1925 verwierp hij het marxistische standpunt dat de fabrieksarbeiders de basis van de revolutie moesten zijn en wende hij zich tot de arme boeren. Toen de samenwerking tussen de communistische partij en de Kwomintang geleidelijk minder werd, organiseerde Mao Tse-toeng voor het eerst kleine boerenopstanden. Deze werden snel onderdrukt door de Kwomintang en na de officiële breuk tussen beide partijen, kreeg Mao de leiding over de communistische guerrilla in Zuid-China. Door samenvoeging van een aantal communistische enclaves slaagde hij erin een sovjetrepubliek te stichten (1931). Door meningsverschillen met communisten die de Russische politieke ideologie aanhingen, raakte Mao in de jaren 1931–34 enigszins op de achtergrond. Na de nederlaag tegen de Kwomintang (1934) en tijdens de gedwongen terugtocht van het communistische leger naar het noordwesten (1934–36), de Lange Mars, kreeg Mao een leidende positie in de partij, tot hij in 1938 als enige leider en partijvoorzitter werd erkend.

Dankzij de Chinees–Japanse Oorlog won de communistische partij snel massale aanhang. Het tijdelijke bondgenootschap met de Kwomintang eindigde met de nederlaag van Japan in de Tweede Wereldoorlog. Een nieuwe burgeroorlog tussen de Kwomintang en de communisten werd vrij snel in het voordeel van de laatsten beslist. In 1949 werd de Volksrepubliek China uitgeroepen, met Mao Tse-toeng als staatshoofd (in 1959 als zodanig opgevolgd door Lioe Sjau-tji) en partijvoorzitter. In de winter van 1949 bezocht hij Moskou om een bondgenootschap met de USSR te sluiten en economische hulp te vragen. Vooral na de dood van Stalin (1953) trad Mao op als een ideoloog die het marxisme–leninisme op zelfstandige wijze bij de Chinese verhoudingen had aangepast, m.n. in de agrarische kwestie en de guerrillastrategie.

De toenemende rivaliteit met de Russen om het ideologische leiderschap van het wereldcommunisme resulteerde in 1963 in een breuk tussen China en Rusland. Mao verweet de Russische leiders hun revisionisme, m.n. de destalinisatie, coëxistentiepolitiek en de ondertekening van het kernstopakkoord. In 1966 ontketende Mao de Culturele Revolutie, mede om zijn persoonlijke invloed in de partij te vergroten en zich te ontdoen van rivalen. De actie eindigde bijna in een burgeroorlog, maar in 1968 had Mao zijn gezag opnieuw gevestigd (mede dankzij zijn benoeming van generaal Lin Piau tot zijn opvolger). Na 1969 volgde een periode van betrekkelijke stabiliteit. In 1975 echter werd een campagne tegen ‘rechtse deviationisten’ begonnen, die tenslotte leidde tot de val van Teng Siau-ping. Algemeen werd aangenomen dat de werkelijke leiding van de campagne berustte bij Mao’s vrouw, de links-radicale Tsjiang-tsjing. In hoeverre Mao in zijn laatste jaren nog werkelijke macht heeft uitgeoefend is niet duidelijk: hij leed aan de ziekte van Parkinson. Hoea Kwo-feng volgde hem als partijvoorzitter op. Mao’s vrouw en enkele medestanders werden vervolgd als de ‘Bende van Vier’. Mao’s ideeën spelen echter nog een zeer belangrijke rol in het dagelijks leven in China en in de politiek. Uitgaven: Selected works (5 dln. 1961—77; werk tot 1957); Het rode boekje (1967); Filosofische, politieke en strategische geschriften, door C.Bischot (1970); Mao unrehearsed. Talks and letters 1957—71, door S. Schram (1974); Post—liberation works of Mao Zedong, door F.B.Starr en N.A.Dyer (1976).

LITT. R.Payne, Mao Tse-tung (1951); S.R. Schram, The political thought of Mao Tse-tung (1963); S.Schram, Mao Tse-tung (1967); J.Ch’en, Mao and the Chinese Revolution (1968); H.Suyin, De morgenvloed. Mao Tse-toeng en de Chinese revolutie (1973); T.Grimm, Mao Tsê-tung in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten (7e dr. (1974); C.P.Fitzgerald, Mao Tse-tung and China (1976); L. W.Pye, Mao Tse-tung, the man in the leader (1976); D.Wilson (red.), Mao Tse-tung in the scales of hist. (1977); C.Hollingworth, Mao Tse-tung (1978).

< >