Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

mantelmeeuw

betekenis & definitie

v./m. (-en), Larus, geslacht van strandvogels, waartoe de grote en de kleine mantelmeeuw uit de familie meeuwen behoren.

De grote mantelmeeuw, Larus marinus, is ruim 70 cm lang en heeft een zwarte rug en vleugels. Zij broedt aan de rotskusten van de noordelijke Atlantische Oceaan, zuidelijk tot New York en Bretagne; komt in Nederland en België gedurende het gehele jaar voor, vooral aan de kust, maar broedt daar nooit. Zij voedt zich met eieren en jongen van andere vogels, vis, aas en weekdieren. De kleine mantelmeeuw, Larus fuscus, wordt o.a. gekenmerkt door gele poten. De kusten van de Oostzee en de Atlantische Oceaan (van de Witte Zee tot Frankrijk) vormen haar broedgebied. In Nederland is zij een vrij schaars voorkomende broedvogel op de Waddeneilanden en in de duinen van Noorden Zuid-Holland en Zeeland.

Verder in Nederland en België een doortrekker van eind mrt. tot in mei en van aug. tot in nov. Overwintert tot in equatoriaal Afrika.

LITT. S.Cramp, W.R.P.Bourne en D.Saunders, The seabirds of Britain and Ireland (1974).

< >