Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

mannelijk (manlijk)

betekenis & definitie

bn. en bw.,

1. tot de man, tot het mannelijk geslacht behorend: een mannelijk persoon; de mannelijke linie van dit geslacht is uitgestorven; het mannelijk lid, de penis; een mannelijk leen, waarin alleen mannen mochten opvolgen;
2. een mannelijke bloem, die alleen meeldraden en geen stampers heeft;
3. behorend tot één van de twee of drie taalkundige geslachten of verbuigingsgroepen waarin de naamwoorden worden verdeeld volgens stamvorming en verbuiging (in het Nederlands) behorende tot de verbuigingsgroep die pronominaal met hij wordt aangeduid; in deze betekenis ook als zn. o.: de verbuigingsvormen van het mannelijk;
4. mannelijk rijm, staand rijm, eindrijm waarbij de versregel eindigt op de rijmende lettergreep zonder iets meer; kan/man is een mannelijk rijm;
5. kenmerkend voor de mannen;
6. eigen aan een man, als van een (volwassen) man: een mannelijke stem; een mannelijk gelaat;!.
7. in tegenst. met kinderlijk: de mannelijke leeftijd;
8. flink, krachtig, moedig, dapper, zoals het een man betaamt: zich mannelijk gedragen; mannelijk handelen.

< >