Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

mangrove

betekenis & definitie

[Eng.], m. (—n), het vloedbos langs tropische slikkusten en estuaria; de typische boomsoorten uit het mangrovebos, met steltwortels voorzien, b.v. Rhizophora-soorten.

Mangroven zijn meestal dichte, altijdgroene bossen zonder lianen, met slechts weinig epifyten. Bij vloed zien mangroven eruit als overstroomd bos, terwijl bij eb diverse karakteristieke aanpassingen aan het modderig, zout tot brak milieu zichtbaar zijn: breed uitstaande steltwortels voor goede bevestiging in het slik, en de opgerichte ademwortels (of pneumatoforen) met schorsporiën voor de gasuitwisseling. Bij Rhizophora-, Bruguieraen Ceriops-soorten komt viviparie voor: de zaden kiemen aan de boom; als de kiemplant afvalt, kan zij al 0,5 m lang zijn, wat de overlevingskansen verhoogt in dit verstikkende milieu.

In de mangroven is er meestal slikafzetting en ophoging van de bodem, waardoor zonatie optreedt. De hoogstgelegen delen van de mangroven gaan geleidelijk over in andere vegetatietypen, b.v. palmrijk regenwoud met moeraszoutvaren (Acrostichum aureum).

In de best ontwikkelde, soortenrijkste mangroven, in Zuidoost-Azië, komen 30—50 soorten voor. Dit rijke, oostelijke mangrove-type is verspreid langs de kusten van de Indische Oceaan tot in Polynesië; naar het noorden (Japan) en het zuiden (Nieuw-Zeeland) wordt deze mangrove lager en soortenarmer, en eindigt uiteindelijk in éénsoortig struikgewas, b.v. de Avicennia manna var. resinifera—mangrove in Nieuw—Zeeland. De mangrove van de westkust van Afrika en de westen oostkust van Zuid-Amerika vertegenwoordigt het soortenarme, westelijk mangrove-type, met slechts een tiental soorten, met als belangrijkste: Rhizophora mangle, Avicennia germinans, en Laguncularia racemosa.

LITT. V.J.Chapman, Mangrove vegetation (1976).

< >