m. (-kaken), samenvattende ben. voor twee geslachten van smalneusapen uit de familie meerkatachtigen.
De makaken komen verspreid voor in Azië oostwaarts tot Japan en Sulawesi, doordringend met één soort in Noord-Afrika. Zij zijn gekenmerkt door wat langere gezichten en meer opvallende wenkbrauwrichels dan de echte meerkatten. Bij de meeste soorten is het ziteelt tweedelig; alle soorten hebben wangzakken, die onder bepaalde omstandigheden tot barstens toe gevuld zijn. De makaken in engere zin (geslacht Macaca) omvatten 12 soorten, waarvan de bekendste zijn: de enigszins afwijkende wanderoe of leeuwaap (M. silenus, India), de klapperaap of laponder (M. nemestrina, Zuid-Azië tot op Sumatra en Borneo, een fors gebouwde kortstaartige soort), de Javaof lampongaap (M. irus, Zuid-Azië tot op Borneo en de Filippijnen, in Maleissprekende gebieden de monjet bij uitstek), de resusaap (M. mulatta, voornamelijk wel op het vasteland van Zuid-Azië, van belang als proefdier), de Japanse makaak (M. fuscata, Japan, de noordelijkst voorkomende aap ter wereld, kan zeer koude winters doorstaan), de magot of berberaap (M. sylvana van Noord-Afrika en de rots van Gibraltar) en de moormakaak (M. maurus, Sulawesi). Daarnaast behoort ook de enigszins afwijkende kuifbaviaan (Cynopithecus niger, Sulawesi) tot de makaken. Anderen onderscheiden tot zeven soorten.
Makaken vertonen het gedrag van bavianen, maar vormen in andere opzichten toch zeer duidelijk een eigen groep. Men kan langstaartige soorten, soorten met een middelmatig lange staart, kortstaartige en vrijwel staartloze makaken onderscheiden. Leeuwapen zijn langstaartig, resusapen hebben een middelmatig lange staart (25 cm), Japanse makaken zijn kortstaartig (10 cm) en magot, moormakaak en kuifbaviaan hebben geen staart of zo’n korte staart (5 cm bij de moormakaak) dat deze eigenlijk niet opvalt. Bij de meeste soorten hebben de wijfjes op het tijdstip van de eisprong een maximaal gezwollen, vaak fel gekleurde huid rond de geslachtsdelen. Vrijwel alle makaken leven sociaal in grotere of kleinere groepjes; bij de mannetjes bestaat een strikte rangorde, bij de wijfjes varieert de positie in de rangorde naar gelang ze bronstig, zogend of in een andere seksuele conditie zijn. Onder gunstige omstandigheden kunnen de troepen een grootte van 400 en meer individuen bereiken.
Behalve de gezichten, het ziteelt en de huid rond de geslachtsdelen bij de wijfjes zijn de makaken weinig opvallend van kleur; grijs, bruin en zwart zijn de meest voorkomende kleuren. Makaken zijn middelgrote apen; de resusaap heeft een lengte van 50— 60 cm, de laponder en Celebesmakaken zijn (veel) groter, andere kleiner. Makaken beschikken over een grote intelligentie wat door talrijke proeven is aangetoond. In het Maleise gebied worden klapperapen wel gedresseerd om kokosnoten te oogsten of zelfs om gezochte plantedelen uit de toppen van bomen te halen. Half tamme makaken (resusapen rond tempels in India; magot op Gibraltar) kunnen ongelooflijk brutaal en daardoor ook gevaarlijk worden. Als alleseters en grondbewoners zijn makaken schadelijk in de landbouw, waar bij een rooftocht de wangzakken volgepropt worden.
In het Plioen Pleistoceen bewoonde een aanverwante soort grote delen van Europa tot in Limburg toe.
LITT. J.Fooden, Taxonomy and evolution of the monkeys of Celebes (1969).