[voluit: magnificat anima meadominum, Lat., mijn ziel prijst de Heer], de lofzang van Maria, een van de cantica uit het NT (Luc.1,46—55), genoemd naar het eerste woord ervan in de Vulgata. Dit -canticum toont verwantschap met de oudtestamentische lofzang van Hanna (1 Sam.2.1-10).
In de liturgie van de christelijke kerken heeft het Magnificat een vaste plaats als hoogtepunt van de vespers (officie). In sommige oosterse liturgieën staat het in de morgendienst. Het Magnificat wordt omraamd door een antifoon met wisselende tekst naargelang de liturgische tijd of de feestdag en wordt gezongen in alle >kerktoonsoorten. Deze psalmodie kan eenvoudig of versierd zijn. Ook in de latere meerstemmige kerkmuziek heeft het Magnificat een belangrijke plaats als psalmbezetting, cantatevorm (J.S.Bach) of koorstuk.
LITT. C.Illing, ZurTechnik der Magnicat-Kompositionen des 16. Jahrh. (1936); C.J.Maes, Gesch. van het meerstemmig Magnificat tot omstreeks 1525 (1967).