[Lat. magistratus],m. (-straten),
1. overheid, m.n. stadsregering;
2. overheidspersoneel;
3. rechterlijk ambtenaar.
Bij de Romeinen kon de magistraat tijdens zijn ambtsperiode niet worden afgezet; zijn ambtsduur was als regel beperkt tot één jaar (principe van annuïteit) en hij bekleedde zijn ambt samen met één of meer collegas, die gelijke macht (potestas)bezaten en zijn handelingen te niet konden doen krachtens het recht van intercessio(tussenkomst). Na afloop van zijn ambtsperiode kon een magistraat wegens machtsmisbruik worden vervolgd.