[Lat.], m. (-s),
1. functionaris in de Romeinse staat;
2. middeleeuwse academische graad, praktisch hetzelfde als doctor: aan sommige katholieke universiteiten bestaat magister nog als hoogste graad (hoger dan doctor) in de theologie en het kerkelijk recht;
3. (r.k.) novicenmeester in een klooster;
4. pauselijke raadgever.
Het bekendst is tijdens de Romeinse Republiek de magister equitum,de aanvoerder van de ruiterij, die terstond na de ambtsaanvaarding van de dictator door deze gekozen werd en diens rechterhand was. Ten tijde van Constantijn de Grote (306-337) herleefde dit ambt, toen deze keizer de functie van praefectus praetorio overdroeg aan een magister equitum en magisterpeditum; zo werd ook de leiding van de keizerlijke kanselarij, van de lijfgarde en de veiligheidspolitie toevertrouwd aan een magister officiorum.