Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

maat (kameraad)

betekenis & definitie

m. (-s),

1. makker, kameraad, metgezel; (mv.) matrozen; Jan Rap en zijn maat, het gemene volk; met iemand maat zijn, zeer eigen met hem zijn;
2. iemand met wie men samenspeelt, partner;
3. handlanger; gezel;
4. (als aanspreekvorm) vriend, vriendlief: wat zachter, maat!

< >