o. (malen),
1. eten dat op één keer genuttigd wordt; een bepaalde hoeveelheid eten: wij stuurden hem een maal, voedsel aardappelen; wij zullen er nog wel een maal, voedsel aan hebben; hij ziet op geen maal, voedsel eten, hij geeft er niet om dat iemand meeëet; ergens zijn maal, voedsel mee moeten doen, zich eraan moeten verzadigen, niets anders krijgen; (fig.) daar kan hij zijn maal, voedsel wel mee doen, daar heeft hij voorlopig genoeg aan;
2. handeling van eten, maaltijd: een feestelijk maal, voedsel.