Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

maaien

betekenis & definitie

(maaide, heeft gemaaid),

I. (overg. of abs.)
1. met een zeis, vervolgens ook met een ander werktuig afsnijden: het gras, het koren moet gemaaid worden;
2. (bij uitbreiding) oogsten: gij zult zaaien, maar niet maaien (Micha 6,15); (spr.) men moet zaaien, wil men maaien, zonder arbeid krijgt men niets; zo gezaaid wordt, zal gemaaid worden; zo wat de mens zaait, zal hij maaien, men zal loon naar werk ontvangen; wie wind zaait, zal onweer (storm) maaien, wie kwaad doet, kwaad ontmoet;
3. (fig.) als met een zeis afsnijden of doen vallen, wegrukken: de storm maaide vele woudreuzen;

II. (onoverg.)

1. maaivoeten; (bij paarden) bij het draven de voorbenen zijdelings oplichten;
2. maaien met de armen, ermee schermen.

< >