bn. en bw.,
1. van of als een maagd: de maagdelijke staat, ongehuwde staat;
2. (oneig.) nog geen seksueel verkeer gehad hebbend;
3. (fig.) ongerept, rein, zuiver: maagdelijke wouden; maagdelijke sneeuw, vers gevallen; maagdelijk papier, een maagdelijk blad, onbeschreven; het doel was nog maagdelijk, er was aan die kant nog geen doelpunt gemaakt.