Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Luyken

betekenis & definitie

Jan (Johannes, Joan), Ned. dichter en etser, *16.4.1649 Amsterdam, ♱5.4.1712 Amsterdam. Luyken werd opgeleid tot schilder en etser en illustreerde o.a. bijbels.

In 1675 sloot hij zich aan bij de Rijnsburger collegianten, onder wie hij een centrale plaats innam. Vanaf 1677 wijdde hij zich, in later jaren samen met zijn zoon Caspar (16721708), geheel aan de etskunst, waarin hij ondanks een verbazingwekkende produktiviteit (er zijn 4500 etsen van hem bekend) een grote hoogte bereikte. Ook als dichter geniet Luyken bekendheid. Uit de tijd voor zijn overgang naar de collegianten dateert de bundel Duytse lier (1671), waarin hij de beste erotische lyriek schreef van de Ned. 17e eeuw. Na zijn bekering schreef hij uitsluitend piëtistischmystieke poëzie, waarin hij zijn geloofsideeën, beïnvloed door J.Böhme, verwoordde. Deze zijn verzameld in door hemzelf geïllustreerde bundels.

Kort voor zijn dood voltooide hij zijn groot etswerk De schriftuurlijke geschiedenissen en gelykenissen van het Oude en Nieuwe Verbond (2 dln. 1712). Werken: Duytse lier (1671), Jezus en de ziel (1678), Voncken der liefde Jesu (1687), Spiegel van het menselyk bedryf (1694), Beschouwingen der wereld (1708), Zedelijke en stichtelijke gezangen (1709), De bykorf des gemoeds (1709), Het leerzaam huisraad (1709), De onwaardige wereld (1710), Des menschen begin, midden en einde (1712). Uitgaven: Geestelyke brieven aan verscheidene goede vrienden (1714); Verzameling van eenige geestelijke brieven (1741); Het overvloeijend herte (1767), door G.Stuiveling (196265; bloeml.).

LITT. J.P.van Melle, De oude J.Luyken (1912); A.C.M.Meeuwesse, J.Luyken als dichter van de Duytse lier (diss. 1952).

< >