(luwde, heeft en is geluwd),
I. (onoverg.)
1. stiller worden, minder winderig zijn;
2. (fig.) bedaren, kalmer worden: de geestdrift is geluwd;
3. zich als iets luws voordoe
II. (overg.)
1. beschutting geven (tegen de wind);
2. (fig.) tot bedaren brengen: dat is met geen argumenten te luwen.