Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

luisvliegen

betekenis & definitie

v./m. (mv.), Hippoboscidae, een familie van de tweevleugelige insekten.

Luisvliegen leven als ectoparasieten op zoogdieren en vogels (niet bij de mens) en tonen in lichaamsbouw enige overeenkomst met luizen. Het lichaam is afgeplat, de poten zijn fors met krachtige klauwen, waarmee zij zich aan de haren kunnen vastgrijpen. Sommige soorten zijn ongevleugeld. Monddelen stekend en zuigend. De paardenluisvlieg, Hippobosca equina, komt vooral op paarden voor, maar ook op runderen en honden. Zij loopt vlug over haar gastheer en zuigt bloed op weinig behaarde plaatsen.

Dit dier heeft vleugels en kan zich dus van het ene naar het andere individu verplaatsen. Worden luisvliegen echter door kammen niet verwijderd, dan blijven zij op hun gastheren en worden aldus tot blijvende parasieten. Luisvliegen zijn levendbarend; de larven verpoppen zich kort na de geboorte. De schapeluis, Melophagus ovinus, bezit geen vleugels en leeft als blijvende parasiet tussen de wolharen. Infectie van de schapen geschiedt door direct contact.

< >