m. (-en),
1. (luchtvaart) een door de overheid vastgesteld kokervormig gedeelte van het luchtruim waarin bepaalde vliegtuigen (b.v. verkeersvliegtuigen) zich moeten voortbewegen;
2. (mijnbouw) kleine galerij of afgesloten deel van een galerij voor ventilatiedoeleinden.
Een luchtweg, internationaal airway genoemd, wordt altijd volgens een rechte lijn tussen twee voR-bakens vastgesteld. Daarbij wordt ook de hoogte van de onderkant van de luchtweg boven zeeniveau bepaald alsmede de breedte van de luchtweg. Voor elk vliegtuig dat zich in een luchtweg beweegt, geldt een verticale en een horizontale separatie ten opzichte van andere vliegtuigen in de luchtweg. Deze maatregel is getroffen om in drukbevlogen luchtwegen botsingen te voorkomen. De gezagvoerder van een vliegtuig dient dan ook zeer nauwkeurig de voorgeschreven hoogte aan te houden en de aanwijzingen van de verkeersleider op te volgen om voldoende afstand tot zijn voorligger te verzekeren. Voor het gebruikmaken van een luchtweg heeft een vlieger toestemming van de verkeersleiding nodig.