o. (-en), voorschrift waaraan een vliegtuig moet voldoen teneinde een bewijs van luchtwaardigheid te verkrijgen.
Een bewijs van luchtwaardigheid wordt door of namens het rijk afgegeven voor luchtvaartuigen die geschikt en betrouwbaar zijn om mee te vliegen of te varen binnen de grenzen van het gebruik als vermeld op dat bewijs. De luchtwaardigheidseisen worden door de overheid vastgesteld. Ze zijn er voor vliegtuigen (verkeers-en sportvliegtuigen), hefschroef vliegtuigen, zweefvliegtuigen, ballons en luchtschepen. Door of namens diezelfde overheid worden de luchtvaartuigen dan ook gecontroleerd. Daartoe dient de bouwer van een luchtvaartuig allereerst de constructietekeningen en -berekeningen over te leggen en toe te laten dat de inspecteurs tijdens de bouw, aan de hand van de goedgekeurde werktekeningen, de uitvoering controleren. Nadat het luchtvaartuig gereed is, worden met het prototype vlieg-, resp. vaarproeven uitgevoerd om b.v. bij een vliegtuig de vliegeigenschappen, waaronder ook de stabiliteit, en de vliegprestaties te onderzoeken en na te gaan of deze met de gegevens van de overgelegde berekeningen overeenstemmen.
Alhoewel niet zo uitgebreid, worden ook de volgens het prototype gebouwde serieluchtvaartuigen steeds gecontroleerd. Tevens worden door de overheid onderhoudsvoorschriften uitgevaardigd aan de hand waarvan voortdurend toezicht wordt gehouden. Op grond van de resultaten van dit onderzoek kan het bewijs van luchtwaardigheid worden geschorst, dan wel ingetrokken.