Ned. wet van 19.9.1936, in werking op 1.1.1937 (gewijzigd op 19.1.1938, Stb. 47 en 8.5.1969, Stb. 191) tot regeling van het onderzoek van ongevallen met burgerlijke luchtvaartuigen. De wet stelde een Raad voor de Luchtvaart in, gevestigd te ‘s-Gravenhage, bestaande uit de voorzitter en vier gewone leden, bij voorkeur deskundigen op het gebied van de luchtvaart, en ten minste tien buitengewone leden (deskundigen).
Voor het nemen van beslissingen moet de Raad zijn samengesteld uit voorzitter en vier leden. Wanneer aan een Ned. burgerlijk luchtvaartuig een ongeval is overkomen, wordt met betrekking daartoe van staatswege een onderzoek ingesteld. Het onderzoek door de Raad geschiedt in de regel in het openbaar. Opgeroepen getuigen en deskundigen zijn verplicht te verschijnen. Overlegging van bescheiden kan worden verlangd. De Raad kan op grond van de resultaten van het onderzoek een lid van de bemanning onbevoegd verklaren om een bepaalde functie aan boord van een luchtvaartuig uit te oefenen.
Verzet tegen een beslissing schorst de werking van de uitspraak niet. De Raad kan ook disciplinair straffen door het uitspreken van een berisping of door ontneming van bevoegdheid tot het verrichten van werkzaamheden voor de tijd van ten hoogste twee jaren. Hetzelfde kan geschieden ten aanzien van de gezagvoerder of zijn plaatsvervanger, die zich ten opzichte van zijn maatschappij, de bevrachters of de inzittenden op enigerlei wijze heeft misdragen of zijn wettelijke verplichtingen niet is nagekomen.