v./m. (-en), de in de hals en borstkas gelegen buis, die de verbinding vormt tussen de longen en de buitenlucht.
De luchtpijp begint onder het strottehoofd en deelt zich ter hoogte van de 4e of 5e borstwervel in twee takken, de beide bronchi (bronchus). De lengte van de luchtpijp is 12 cm en de diameter ca. 3 cm. De luchtpijp is opgebouwd uit kraakbeenringen die aan de achterzijde open zijn. Hierdoor ontstaat een flexibel systeem, dat niet gemakkelijk kan worden ingedrukt. De binnenkant van de luchtpijp is bekleed met slijmvlies, dat trilhaardragende epitheelcellen heeft, die in staat zijn ter plaatse gevormd slijm en ingeademde stofdeeltjes terug naar de keel te vervoeren. In het slijmvlies vindt men een zeer groot aantal slijmklieren. ademhalingsorganen, astma, -bronchoscopie, tracheotomie.