Museum te Parijs, vm. paleis van de Franse koningen. Het werd gesticht als kasteel door Filips II August (1179-1223) en tijdens de regering van Karel V (1364-80) verbouwd tot paleis.
Onder Frans I bleek het te klein voor de koninklijke recepties. In 1546 werd door P. Lescot een nieuw paleis ontworpen. Slechts een gedeelte werd uitgevoerd,n.l. de huidige vleugel in renaissancestijl aan de zuidwesthoek van de binnenplaats. Hendrik II besloot in 1549 een nieuw paleis te laten bouwen. Dit werd voornamelijk het werk van J.
Goujon en het bestaat nog als de huidige zuidoostpartij van de Cour Carrée. Onder Catharina de’ Medici en Hendrik IV ontstonden de Grande Galerie, die het Louvre met de Tuilerieën moest verbinden, en de Petite Galerie. J. Lemercier en L. Le Vau voltooiden de gebouwen aan de Cour Carrée toen Lodewijk XIII en Lodewijk XIV aan de macht waren. C.
Perrault bouwde de Colonnade. Reeds onder Lodewijk XIV kreeg het Louvre een andere bestemming, doordat de residentie naar Versailles werd verlegd. Onder het eerste keizerrijk kwam de Rue de Rivoli tot stand. Onder Napoleon III werd het gebouw voltooid door H. Lefuel en L.T.J. Visconti (1852-57) en gedeeltelijk gerestaureerd.
Lodewijk XIV had al een kunstzaal in het Louvre laten inrichten. Tijdens de revolutie 1789-99 werd het hele gebouw tot museum, door Napoleon I Musée Napoléon genoemd. De verzameling, oorspronkelijk collecties van de kroon, werd sindsdien steeds verder uitgebreid. Het museum heeft sinds 1932 de volgende afdelingen: oosterse oudheden, Egyptische oudheden, Griekse en Romeinse oudheden (waarbij sinds 1954 ook vroegchristelijke kunst), schilderkunst (alle Europese scholen goed vertegenwoordigd), beeldhouwwerk, decoratieve kunst. Ook bevinden zich in het Louvre een bibliotheek en een prentenkabinet.
LITT. M. Florisoone, Les grandes périodes de l’histoire de l’art au musée du Louvre (1955); L. Aulanier, Histoire du palais et du musée du Louvre (8 dln. 1959-65); G. Bazin, Le Louvre (1960); J. Hillairet, Le palais du Louvre (1961; nieuwe uitg.).