(werkte los, heeft en is losgewerkt),
I. (overg.)
1. door werken, met moeite iets loskrijgen: het van gebroken ruiten; de grond een halve meter diep loswerken;
2.zich loswerken, zich bevrijden uit ; zich uit de modder loswerken, met moeite eruit komen;
II. (onoverg.) gaan loszitten: de spijkers, de bouten zijn losgewerkt, door het werken van het schip losgegaan.