(trok los, heeft losgetrokken),
I. (overg.)
1. door trekken losmaken: zijn hand, zich lostrekken
2. trekkend openen: het slot lostrekken;
II. (onoverg.) oprukken: het volk trok tegen de gevangenis los.
Gepubliceerd op 13-12-2021
betekenis & definitie
(trok los, heeft losgetrokken),
I. (overg.)
1. door trekken losmaken: zijn hand, zich lostrekken
2. trekkend openen: het slot lostrekken;
II. (onoverg.) oprukken: het volk trok tegen de gevangenis los.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: