m. (-s),
1. werkman die lost;
2. (OT) de naaste mannelijke bloedverwant, die in de rechten en plichten trad van iemand die overleden was of in nood verkeerde.
Bij gedwongen verkoop van onroerend goed door een verarmd familielid moest de losser te hulp komen, opdat het familiebezit niet in vreemde handen zou overgaan (Lev.25 en 27; Jer.32). Voorts rustte op hem de plicht van de bloedwraak en gold voor hem soms de ereplicht van het leviraat. Losser, gemeente Ned. gemeente in de prov. Overijssel, in het oosten van Twenthe, 101,16 km2 (glaciale zanden, beekklei, zandsteen), 20670 inw., 73,0 % r.k., 13 % n.h., 1,0 % geref., 3,0 % overige en 10,0 % g. kerkg. Ten westen van de Dinkel ligt een bosrijk deel van de Twentse heuvelrug met de Tankenberg (85 m) en fraaie landgoederen. De gemeente omvat de dorpen Losser, De Lutte (natuurreservaat Dinkelland) en Overdinkel. De cultuurgrond is overwegend in gebruik als grasland (gemengd bedrijf). Katoenspinnerij, metaalnijverheid, verbandstoffen-, confectie- en zuivelfabrieken.