(kwam los, is losgekomen),
1. uit de gevangenis komen;
2. (van zaken) los worden van iets waaraan het verbonden is: de hoest, de slijm komt los; dat vliegtuig kan niet loskomen, kan zich niet van de grond verheffen;
3. beweeglijk worden: de tongen kwamen los, men begon meer, drukker te praten; (ook) ontspannen, vrij raken, zich wat laten gaan;
4. beschikbaar worden: grote kapitalen kwamen los;
5. in beweging komen, zich gaan vertonen: de sla komt nu goed los, wordt nu veel aangevoerd;
6. tot uiting komen, zich uiten: hij komt niet zo gauw los; de tranen en verwijten kwamen los.